Daglicht in de zorg

Visueel Licht

Binnen de bouwregelgeving bestaan geen wettelijke of normatieve kaders met betrekking tot verlichting die zijn toegesneden op de huisvesting van ouderen.

Ouderen hebben meer licht nodig omdat de fysieke eigenschappen van de ogen met het klimmen der jaren teruglopen. In de literatuur wordt wel gesteld dat ouderen (65+) twee keer zoveel licht nodig hebben als jongere mensen (40-). Nog veel hogere factoren komt men ook tegen.
De vermindering van de elasticiteit van de ooglens en pupil leidt tot een geringer aanpassingsvermogen van het oog aan veranderende omstandigheden. Daarnaast lopen de diameter van de pupil en de lichtdoorlatendheid van de ooglens terug. Ook treedt vertroebeling op van het glasachtig lichaam dat zich tussen de lens en de lichtgevoelige retina bevindt. Deze vertroebeling leidt tot verstrooiing van licht in de oogbol en dit zorgt ervoor dat waargenomen contrasten afnemen.

De reductie in lichtdoorlatendheid van het oog vindt met name in het blauwe deel van het spectrum plaats. Dit komt de kleurwaarneming niet ten goede en heeft daarnaast belangrijke implicaties voor de toepassing van LED en spaarlampen. Deze lichtbronnen worden gekenmerkt door een relatief hoge vermogensdichtheid in het blauwe deel van het spectrum, licht dat door ouderen ‘slecht’ gezien wordt (Waarom zien ouderen aanzienlijk veel minder bij led- en spaarlamp?).

Al met al kan gesteld worden dat ouderen significant meer licht nodig hebben om hun omgeving goed te kunnen waarnemen, zich te oriënteren en ander zichttaken (lezen) te kunnen vervullen.

In een publicatie van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) “Licht, welzijn en de ouder wordende mens” worden onderstaande minimum verlichtingsniveaus genoemd. Het gaat hier om horizontale verlichtingssterkte (licht komt van boven).


RuimteMinimum verlichtingssterkte [lux]
Woonkamer200-300
Keuken300-500
Slaapkamer100-300
Badkamer200
Gangen200
Trappen200
Orientatie 's nachts5

Biologisch activerend licht

Naast de puur functionele rol van licht in zichttaken en oriëntatie, speelt licht een belangrijke rol als activerend element in diverse hormonale processen, vaak aangeduid als de biologische klok of het bioritme. Dit bioritme stuurt belangrijke levensprocessen, zoals de hormoonhuishouding waarvan stemmingen, alertheid en lichaamstemperatuur de resultante zijn. Uit diverse onderzoeken komen twee factoren naar voren die de effectiviteit van licht hierin bepalen:

  • De spectrale samenstelling van het licht: de zgn. retinale ganglioncellen, de receptoren in de retina die het bioritme sturen, zijn voornamelijk gevoelig voor het blauwe deel van het spectrum;
  • De intensiteit van het licht: pas boven een drempel van 800-1000 lux (verticaal) op het oog, blijkt het licht effectief.

Daglicht vervult hierin al vele tienduizenden jaren een belangrijke rol. Ten eerste is blauw licht ruim in het zonne- en hemelspectrum aanwezig. De verticale verlichtingssterkte door daglicht is zelfs bij bewolkt weer bijna altijd ruim boven de 1000 lux. Daarnaast heeft daglicht het voordeel dat deze hoge verlichtingssterkten met diffuus licht zijn te realiseren. Dat is belangrijk omdat de retinale ganglioncellen zich over een groot deel van de retina bevinden. Met een kunstlichtbron is 1000 lux op het oog ook makkelijk te realiseren: de zaklantaarn van een smart phone haalt dit met gemak als je er direct in kijkt. Naast het feit dat dit bijzonder onaangenaam is, is het ook niet bijzonder effectief. Doordat de LED in essentie een punt lichtbron is, wordt het licht op een klein deel van de retina afgebeeld en treft het licht slechts een klein deel van de retinale ganglioncellen. Kunstlichtbronnen voor lichttherapie moeten daarom een groot oppervlak hebben, waar men relatief dicht op zit.

In het ontwerp van bijvoorbeeld een huiskamer in een zorginstelling is het belangrijk om naast de horizontale verlichtingssterkte voor zichttaken ook te kijken naar verticale verlichtingssterkte en de ruimtelijke verdeling van deze verticale lichtstroom.

Comments are closed